We horen en lezen veel over de wintertros, en we kunnen ons daar wel iets bij voorstellen, maar hoe werkt het nu juist?
In de naherfst zien we dat het aantal planten dat in bloei staat naar een laagtepunt evolueert, waardoor er voor de bijen steeds minder en minder voedsel te vinden is. De dagen worden korter en korter en de temperaturen dalen gestaag.
De koningin reageert hierop door minder eitjes te leggen. Bij vriestemperaturen stopt de eileg van de koningin doorgaans volledig. Hoe kouder het wordt, hoe minder eileg er dus is en hoe kleiner de broedzone wordt.
In de warmere winters van de laatste jaren is menig koningin niet gestopt met het leggen van eitjes. Diegenen die wel een broedstop inlassen, beginnen doorgaans in januari terug langzaamaan eitjes af te zetten.
De werksters proberen het ganse jaar door het broed op een temperatuur tussen 33 en 36° te houden (zie ook volgend artikel).
Een aantal werksters neemt die taak op zich.
Vanaf het ogenblik dat de temperatuur onder de 14 graden duikt, kunnen die werksters de temperatuur niet meer alleen geregeld krijgen.
De andere werksters verzamelen zich dan rond het broed om aldaar de temperatuur te verhogen.
Een aantal werksters gaat zich hiervoor nestelen in de lege cellen in en rond het broednest. Dat doen ze omdat de was weinig isolatie biedt. Ze gaan dus zelf de rol van temperatuurbuffer op zich nemen tussen het broed en de koude buitenlucht.
De andere bijen gaan zich plaatsen op en rond het broed, waardoor er een soort van balvorm ontstaat die sterk lijkt op wat je ziet wanneer de bijen gaan zwermen en ergens aan een boomtak hangen.
Je kan het ook wat vergelijken met de pinguïns die dicht tegen elkaar gaan staan om de barre koude van de Zuidpool te trotseren, alleen dat de bijtjes dit in 3D doen.
Zoals bij de pinguïns gaat de buitenste laag bijen zich strak opeenpakken, met de kop naar het midden van de groep gericht. Hun lichaam vormt daarbij een buffer tegen de lage temperaturen in de kast.
Hoe meer je naar het midden van de tros gaat, hoe losser de bijen zitten. De bijen in het midden (waaronder de koningin) kunnen zich bewegen, voedsel ophalen en het broed verzorgen.
De temperatuur in de buitenste laag van de cluster daalt niet onder de 7 graden. Om deze temperatuur zo nauwkeurig mogelijk te reguleren, bewegen de bijen van de buitenste laag zich langzaam naar het centrum van de tros toe en de binnenste laag gaat langzaam naar buiten.
De bijen trillen met de vleugelspieren, zonder evenwel de vleugels te bewegen, om warmte te genereren en de tros warm te houden. Een groep werksters krijgt eten aangereikt en de vertering van dit voedsel genereert ook warmte die wordt doorgegeven aan alle bijen van de wintertros.
Naarmate de temperaturen verder dalen, vormen de bijen een strakkere bal door dichter bij elkaar te kruipen. De bal wordt kleiner en compacter, waardoor warmteverlies uit het binnenste deel van de cluster vermindert.
Tijdens de wintermaanden reguleren de bijen alleen de temperatuur in en rond de tros. De temperatuur in de kast is in feite dezelfde als de omgevingstemperatuur buiten de kast.
Ook als je de kasten isoleert is dat zo. Het aanbrengen van isolatie doe je dan ook niet om de temperatuur in de kast hoog te houden, maar eerder om koude luchtstromen in de kast te vermijden en de plaatsen waar condensatie kan optreden in de hand te nemen.
Zelfs in een geïsoleerde kast zal je dus kunnen waarnemen dat het condenswater dat zich in de kast bevindt aanvriest.
Om de winter te kunnen overleven, is het noodzakelijk dat de ganse wintertros, als een geheel, zich langzaam kan verplaatsen door de kast om de voedselvoorraden te kunnen aanspreken.
De wintertros zal zich dan ook langzaam verplaatsen over de raat. Als de bijen de tros niet naar een nieuwe voedselbron op de raat kunnen verplaatsen, sterft de kast de hongersnood.
Soms ligt de voedselbron slechts enkele centimeters verderop, maar de bijen konden de cluster die korte afstand niet verplaatsen en sterven.
Het opraken van voedsel, het niet kunnen bereiken van opgeslagen voedsel, te veel vocht in de kast, slechte ventilatie en een hoge mijtenstand zijn de belangrijkste redenen waarom een kast in de wintermaanden sterft.
Normaal gesproken zijn er zelfs tijdens de koudste wintermaanden dagen waarop de temperatuur hoog genoeg stijgt om de bijen in staat te stellen zich op de raat te verplaatsen en alzo een nieuw deel van de voedselreserve aan te spreken.
Meestal is het niet de kou die de bijen doodt, maar is het het vocht in de kast dat zijn tol eist.
Als een kast geen goede ventilatie heeft om het vochtgehalte te verminderen, zal condensatie zich ophopen aan de onderkant van het deksel en de koude condensatiedruppels kunnen dan vallen op de wintercluster.
Het koude, natte vocht kan de bijen snel doden en kan ervoor zorgen dat de beschermende wintertros verlaten wordt.
Vandaar dat er op heden twee strekkingen bestaan i.v.m. de isolatie van de houten bijenkasten.
De eerste strekking stelt dat isolatie helemaal niet nodig is. Het volstaat de kast een beetje schuin naar voren te plaatsen zodat het condenswater dat zich vormt op het deksel weg kan 'rollen' langs de voorwand.
De tweede strekking stelt dat isolatie aangeraden is, zelfs het ganse jaar door, en dat minstens het dak geïsoleerd dient te zijn. In dat geval zal het condenswater zich vormen op de niet geïsoleerde delen (de zijwanden of de bodem).
bron: The winter cluster, Dennis Brown, BeeCulture december 2025 pag 83