We leren in de cursussen dat wilde honingbijen hun intrek nemen in holle bomen. Zijn er echter nog wel echte ‘wilde’ honingbijen in onze streken aanwezig?
Voor Afrika is bekend dat er meer wilde kolonies zijn dan beheerde kolonies, en na hun introductie in 1956 hebben verwilderde Afrikaanse honingbijen zich ook snel verspreid over (sub)tropisch Amerika. In Europa en West-Azië daarentegen worden wilde honingbijenpopulaties als uitgestorven beschouwd als gevolg van de invasie van Varroa destructor en de daarbij optredende ziektebeelden.
Toch worden er elk jaar wel 'wilde' honingbijenkolonies gespot.
In Duitsland besloot men in 2017 een studie uit te voeren, die zou lopen over 4 jaar, waarbij ze de honingbijenpopulaties gingen opzoeken en monitoren in 3 bosgebieden van Zuid-Duitsland.
In bossen die beheerd worden voor de houtproductie, worden bomen zelden oud genoeg om grote holtes te ontwikkelen door beschadiging of rotting. Daarom zijn soorten die grote boomholtes nodig hebben om te nestelen, meestal afhankelijk van holtes die door zwarte spechten worden gemaakt.
In Duitsland zijn de bomen met een spechtennest in kaart gebracht en zijn die ook wettelijk beschermd tegen de houtkap. De Duitse studie focuste zich dan ook op deze bomen, terwijl ze ook open stond voor meldingen van gespotte bijennesten in andere bomen.
De typische holteboom van de zwarte specht bleek een grote beuk te zijn (meer dan 98%) met een diameter op borsthoogte van 55 cm of meer. De spechtennesten bevonden zich meestal 10-12 meter boven de grond en hadden een ingang met een diameter van ongeveer 10 cm. Het volume van de holtes werd ingeschat op gemiddeld minstens 10 liter.
Uit de studie bleek dat in de zomer ongeveer 10% van de spechtennesten bezet werd door een bijenkolonie, wat overeen kwam met een gemiddelde dichtheid van 0,23 kolonies per vierkante kilometer. De populaties namen matig af tot de herfst, maar daalden massaal tijdens de winter met een overwinteringspercentage van amper 10,6%. De bijenpopulaties bleken zich te herstellen in mei en juni (het zwermseizoen) waarbij nieuwe zwermen de voorkeur gaven aan nestplaatsen die het jaar voordien bezet waren geweest.
Als slechts een goede 10% de winter overleeft, wil dat zeggen dat een kolonie zich in 10 zou moeten splitsen tijdens het zwermseizoen om de ‘wilde’ honingbijenpopulatie in stand te houden. In de praktijk zag men slechts gemiddeld 2 zwermen per kolonie vertrekken.
De conclusie van deze studie was dan ook dat beheerde bossen in Duitsland (en dan mag je mijns insziens dezelfde conclusie trekken voor ons landje) geen zelfvoorzienende populaties van verwilderde honingbijen herbergen, maar dat ze elk jaar opnieuw gekoloniseerd worden door zwermen die uit bijenstallen ontsnappen.
In de regio's in de wereld waar wilde bijenpopulaties wel zelfvoorzienend zijn (dus zonder immigratie van zwermen uit bijenstallen in de buurt de populaties op peil kunnen houden), telt men gemiddeld minstens 1 bijenkolonie per vierkante kilometer in gematigde klimaten en vaak meer dan 5 kolonies per km² in subtropische regio's.
We kunnen dus wel veilig stellen dat een zwerm die uit onze bijenstal vertrekt, een kans heeft op het vinden van een spechtennest om zich daar te settelen. De winter doorkomen is voor de meeste volken echter niet weggelegd.
Bron: Population demography of feral honey bee colonies in central European forests. R.Soc. Open Sci. 9:220565, Kohl, P.L., B. Rutschmann en I.Steffan-Dewenter.