Karl von Frisch besteedde een groot deel van zijn leven aan het onderzoeken van de bijendansen. Hij beschreef de rondedans en de kwispeldans. Hij had ook al waargenomen dat de bijen nog een derde dans uitvoerden (de trildans), maar hij kon niet achterhalen welke informatie werd meegegeven met deze dans.
Als de foeragerende bijen een zeer interessante voedselbron gevonden hebben, vliegen ze terug naar het nest met de gevonden nectar en gaan zoveel mogelijk werksters in de kast proberen ‘aan te werven’ om dezelfde voedselbron te gaan opzoeken. Indien de voedselbron zich binnen de 50 tot 100m van het nest bevindt, zal de rondedans gebruikt worden. Hierbij gaat de dansster zich bewegen in een cirkelvorm.
Als de voedselbron zich bevindt op meer dan 100 m van het volk, zal de kwispeldans gebruikt worden. Hierbij gaat de dansster een acht-vorm dansen waarbij de informatie over de voedselbron wordt meegegeven in het rechte stukje dat de twee lussen van de achtvorm met elkaar verbindt. In grote lijnen zal de tijd die de dansster erover doet om dit verbindingsstukje te dansen aangeven hoever de voedselbron zich van het nest bevindt. Eigenlijk geeft de dansster hier geen afstand aan, maar eerder een tijd die nodig is om tot aan de bron te vliegen. Zo zal ze langer dansen voor eenzelfde afstand als er wat wind staat… De achtvorm wordt uitgevoerd op een verticale raat. Als men de hoek neemt tussen het gedanste verbindingsstukje en de bovenkant van de raat, blijkt dit de gegevens te bevatten over de richting waarin de voedselbron zich bevindt. Hier beschrijf ik het op een eenvoudige manier, maar als je weet dat de bijen in de berekening van de hoek ook rekening houden met de tijd die ze nodig hadden om naar het nest terug te keren en het feit dat de zon in die tijd zich bewoog aan de hemel, dan krijg je toch al gauw veel respect voor deze insecten.
Intussen heeft men ook een soort van overgangsdans beschreven die het midden houdt tussen de rondedans en de kwispeldans. Deze heeft men de sikkeldans genoemd en zou gebruikt worden voor afstanden tussen de 50 en 150 meter. Ik heb wel geen wetenschappelijke documenten gevonden die deze sikkeldans beschrijven.
In de jaren ’90 van de twintigste eeuw, werd ook het geheim ontrafeld van de trildans. Karl von Frisch had deze dans opgemerkt en beschreven als het zeer zenuwachtig kort en krachtig op en neer bewegen van de bijen met verplaatsingen in alle richtingen. Hij dacht aanvankelijk dat het ging over een ziekte of over een reactie op pesticiden. Studies in ’93 toonden aan dat het hier over iets helemaal anders gaat.
Als een foerageerster in het volk toekomt met een vracht nectar, zal ze dit goedje niet zelf gaan plaatsen in een cel. Ze wordt opgewacht door een werkster die het lekkers overneemt. Deze werkster zal de nectar weer doorgeven aan een andere werkster en na verschillende iteraties (in de praktijk is 100 geen uitzondering) zal de nectar, die intussen verrijkt werd met enzymen en al wat is ingedikt door het steeds doorgeven van bij tot bij, in een cel geplaatst worden. In een studievolkje van 4000 bijen, nam men waar dat er ongeveer 500 bijen de binnenstromende nectar kwamen ‘ontvangen’.
Als er zich nu plotseling een grote dracht voordoet, zullen de foerageersters meer en meer rondedansen of kwispeldansen uitvoeren en zullen meer en meer werksters geronseld worden om nectar te gaan verzamelen. Als deze werksters dan terug toekomen in het volk met hun vracht, zullen er relatief gezien minder ‘ontvangsters’ zijn, waardoor de werksters een tijdje moeten wachten vooraleer ze hun vracht kunnen doorgeven. Als de foerageerders vinden dat de wachtrij te lang wordt, zullen ze overgaan tot het dansen van de trildans.
De trildans is dus een dans die wordt aangewend om meer ontvangsters aan te trekken. Deze dans wordt enkel waargenomen op het ogenblik dat er een plotse grote dracht wordt waargenomen.
Bron : Solving the mystery of the dancing honey bees, Thomas Seeley. (Solving the Mystery of the Dancing Honey Bees ‹ Literary Hub (lithub.com))